Het spel bevat 20 schijven.
Voor de aanvang moeten de schijven worden geteld.
Een schijf is in het spel zodra deze voorbij de achterkant van de afzetbalk is gekomen.
Is een schijf eenmaal in het spel, dan mag deze schijf door niemand meer aangeraakt worden.
Uitzonderingen hierop zijn:
– Een schijf die bij het werpen buiten de sjoelbak geraak is, op welke manier dan ook
– Een schijf die, anders dan door de opening van de poortenbalk, in een van de vier bakken belandt
– Een schijf die terugstuitend de achterkant van deze afzetbalk geheel gepasseerd is
– Een schijf is in het vak als deze onder de afzetbalk door, de voorkant van de poortenbalk geheel is gepasseerd. In twijfelgevallen dient men een recht afstuitlatje tegen de voorkant van de poortenbalk te schuiven, beweegt de schijf, dan is deze niet in het vak.
Puntentelling:
in elk vak 1 schijf = 20 punten
in elk vak 2 schijven = 40 punten
in elk vak 3 schijven = 60 punten enz.
Bevinden zich buiten deze berekening nog meer schijven in het vak, dan tellen deze schijven elk voor de .
Spelorde:
Na de eerste worp van 20 schijven, volgen nog eens twee worpen met de overgebleven schijven. Daarna volgt de telling van het aantal punten.
Bepalingen:
Tijdens het spelen mag niet aan de sjoelbak getrokken of geduwd worden.
Een deelnemer mag naar keuze zittend of staand sjoelen
Een deelnemer mag op verzoek 5 schijven op proef werpen
Als een spel met méér dan 20 schijven is gespeeld, moet er opnieuw worden geworpen
Als een spel met minder dan 20 schijven is gespeeld, moet er opnieuw worden geworpen
Op verzoek van een speler moet worden meegedeeld hoeveel schijven zich in elk vak bevinden